Deutsch
Detailübersetzungen für heilfroh (Deutsch) ins Niederländisch
heilfroh: (*Wort und Satz getrennt)
- heil: heel; gaaf; intact; gezond; fit; getraind; blakend; ongebruikt; onaangetast; onaangeroerd; ongeopend; onaangebroken
- froh: blij; opgetogen; blijmoedig; blijgestemd; vrolijk; goed geluimd; opgewekt; goedgehumeurd; goedgeluimd; welgemoed; welgestemd; dolblij; inblij; ontzettend blij
- Heil: welzijn; voorspoed; heil; zegen; zegenen; zaligheid; zegening; gezegende toestand