Deutsch
Detailübersetzungen für Lebenszeit (Deutsch) ins Niederländisch
Lebenszeit: (*Wort und Satz getrennt)
- leben: zijn; bestaan; leven; existeren; wonen; verblijven; logeren; resideren; onderbrengen; huizen; huisvesten; herbergen; zetelen; accommoderen; gevestigd zijn; onderdak geven; onderdak verlenen; gezeten zijn; onderdak verschaffen; iemand huisvesten
- Zeit: tijd
- Leben: zijn; bestaan; leven; existentie; levens; leventje; levensloop; levensweg; levensgeschiedenis; levenswandel
Wiktionary Übersetzungen für Lebenszeit:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Lebenszeit | → ouderdom; leeftijd | ↔ age — whole duration of a being |