"glitzern" übersetzt von Deutsche ins Niederländisch--Interglot

Übersicht

Deutsch nach Niederländisch: mehr Daten

Glitzern:
- vonk; glinstering; flakker; geglinster; luister; schitteren; glans; schittering; schijn; flakkering; geflikker; flikkering

Deutsch

Detailübersetzungen für Glitzern (Deutsch) ins Niederländisch

Glitzern (Flimmern)
de vonk; de glinstering; flakker
- vonk [de ~] Nomen
- glinstering [de ~ (v)] Nomen
- flakker [znw.] Nomen
Glitzern (Flimmern)
geglinster
- geglinster [znw.] Nomen
Glitzern (Glänzen; Schimmern; Flimmern; Funkeln)
de luister; schitteren; de glans
- luister [de ~ (m)] Nomen
- schitteren [znw.] Nomen
- glans [de ~ (m)] Nomen
Glitzern (Funkeln; Lichtsignal; Flimmern; Schimmer; Glänzen; Lichtzeichen)
de schittering; de schijn; de flakkering; het geflikker; de flikkering
- schittering [de ~ (v)] Nomen
- schijn [de ~ (m)] Nomen
- flakkering [de ~ (v)] Nomen
- geflikker [het ~] Nomen
- flikkering [de ~ (v)] Nomen

Noun	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
flakker	Flimmern; Glitzern
flakkering	Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Lichtsignal; Lichtzeichen; Schimmer
flikkering	Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Lichtsignal; Lichtzeichen; Schimmer
geflikker	Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Lichtsignal; Lichtzeichen; Schimmer
geglinster	Flimmern; Glitzern
glans	Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Schimmern	Finish; Glanz; Glut; Glänzen; Pracht; Prunk; Schein; Schimmer
glinstering	Flimmern; Glitzern	Blitzen; Flimmern; Funkeln; Schimmern
luister	Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Schimmern	Pracht; Prunk
schijn	Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Lichtsignal; Lichtzeichen; Schimmer	Deckmantel; Illusion; Schein; Schimmer
schitteren	Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Schimmern
schittering	Flimmern; Funkeln; Glitzern; Glänzen; Lichtsignal; Lichtzeichen; Schimmer	Funkeln; Glänzen
vonk	Flimmern; Glitzern
Verb	Verwandte Übersetzungen	Weitere Übersetzungen
schitteren		blinken; blitzen; funkeln; glimmen; glitzern; glänzen; glühen; hinausragen; hinausragenüber; leuchten; scheinen; sich hervortun; sich unterscheiden; sichauszeichnen; spiegeln; spielen; strahlen